Nogal wat recreatieparken hebben problemen met verhaal van parklasten.
De ene keer gaat het om geschillen met individuele recreanten, dan weer om groepen van recreanten die betaling opschorten, maar het gaat ook vaak om discussies met een of meer belangenorganisaties van recreanten of met een vereniging van eigenaren (VVE).
Vaak gaat het om de onduidelijkheid of in-transparantie van de in rekening gebrachte parklasten. Een andere keer om betalingsonwil. Dan weer over de representativiteit of bevoegdheid van een (contracterende) belangenvereniging of VVE.
In ieder geval hebben kwesties over parklasten een grote impact doordat recreanten daarover (vaak ongenuanceerd) met elkaar spreken, maar ook heeft de daaruit voortvloeiende opschorting van betaling direct consequenties voor de liquiditeit van de recreatieonderneming.
Veelal wordt de problematiek tot een oplossing gebracht door een minnelijke regeling, soms ook na bindend advies of arbitrage.
In een aantal gevallen heeft ook de rechter zich over de problematiek gebogen en het geschil bij vonnis of arrest (in hoger beroep) beslecht.
Zo heeft in 2011 de kantonrechter te Tilburg een vordering van een recreatieonderneming afgewezen op grond van onvoldoende transparantie van de parklasten en – op onduidelijke gronden – bepaald dat de management fee maximaal 10% van het verschuldigde bedrag aan parklasten mocht zijn.
Het gerechtshof te Arnhem heeft in 2010 bepaald dat de omstandigheid dat een vereniging niet bevoegd is wanneer een recreant geen lid is van een belangenvereniging of dat er geen sprake is van een vereniging van eigenaren op grond van een appartementssplitsing (dat lidmaatschap van een VVE vereist), er toch sprake kan zijn van een gebondenheid van de recreant om de parklasten te voldoen.
De grondslag voor deze gebondenheid is dan weliswaar niet een overeenkomst tussen de exploitant en de recreant of het lidmaatschap van een recreant van een al dan niet bevoegde vereniging en de daarbij overeengekomen betalingsverplichtingen, maar een grondslag van redelijkheid en billijkheid.
Deze wordt ontleend aan de omstandigheden dat de recreatieverblijven zich bevinden op een min of meer afgesloten park met eigen wegen en paden, waarbij de recreanten (in financieel opzicht, ten aanzien van de uitstraling van het park, de bereikbaarheid, de voorzieningen en veiligheid) van elkaar (en van de exploitant) afhankelijk zijn en dat voor waarborging daarvan de benodigde financiële middelen op die grondslag moet kunnen worden berekend aan de recreant die de betalingsplicht betwist.
Als de in rekening gebrachte kosten door de rechter als redelijk worden beoordeeld (en er mag daarvoor ook een bepaalde opslag voor het ondernemerschap en voor de instandhouding van de voorzieningen worden doorberekend) wordt doorgaans de recreant veroordeeld om deze kosten te voldoen.
Bij gebrek aan inzichtelijkheid van hetgeen door de exploitant aan de recreant in rekening wordt gebracht of bij twijfel over de bevoegdheid van een vereniging om namens een recreant een overeenkomst aan te gaan, wordt een dergelijke vordering van de recreatieondernemer afgewezen (zie hiervoor onder meer een arrest van de Hoge Raad van januari 2012).
(Janssen Recrejura Advies & Advocatuur aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de inhoud van het artikel)